Art.nr. | 88032 |
---|---|
Spoor | Z |
Schaalgrootte | 1:220 |
Tijdperk | IV |
Type | Stoomlocomotieven |
Model: Verbeterd model met gedetailleerd, volledig werkend stangenstelsel, geïmiteerde remmen en klokankermotor. Model met Wagner-windleiplaten. Alle aandrijfassen aangedreven. Driepuntsfrontsein met warmwitte LED's. Lengte over de buffers ca. 82 mm.
Het standaard typeprogramma van de DRG omvatte in eerste instantie geen locomotieven voor zijlijnen, omdat de aanschaf van nieuwe machines voor de hoofdlijnen prioriteit had. Pas later werd besloten tot nieuwbouw van de zijlijnlocs van serie 24 (sleeptender), 64 en 86. De eerste 17 machines van serie 24 werden in 1928 geleverd door Schichau (24 001-010) en Linke-Hofmann (24 031-037). Een jaar later reden al 69 van deze machines, die met maar liefst 900 pk een snelheid van 90 km/h haalden, op de trajecten naar Stuttgart, Stettin, Schwerin, Regensburg en Münster. Serie 24 was in veel opzichten gelijk aan tenderloc 1’C1’ van serie 64. Opvallend was de vanwege de gunstigere massaverdeling ver naar voren verplaatste ketel. Daardoor lag de schoorsteen niet meer op de aslijn van de cilinders, zoals bij de andere standaard locs het geval was. De laatste van in totaal 95 locs van serie 24 werd pas in 1940 geleverd. Aan het einde van de jaren ‘30 gingen de meeste machines naar Oost-Pruisen, waar ze op lange zijlijnen reden. Daardoor kreeg de loc ook zijn bijnaam "Steppenpaard". Het is daarom niet verwonderlijk dat na de Tweede Wereldoorlog bijna de helft van de machines zich buiten de twee Duitse staten bevond. Naast enkele oorlogsverliezen zijn ten minste 8 locs door de Sovjetunie ingepalmd. Bij de Poolse spoorwegen PKP werden tot 1950 in totaal 31 exemplaren weer in bedrijf genomen, nu onder de nieuwe benaming Oi2. De DB liet in totaal 42 machines opwerken. Daar werden ze voornamelijk ingezet in het noorden en het westen van de republiek. Al in 1965 en 1966 werden de laatste vijf exemplaren bij de spoorbedrijfdepots Rahden en Rheydt uitgerangeerd. Op DDR-gebied waren er na de oorlog slechts vier locs (24 002, 004, 009 en 021) achtergebleven. Deze werden alle door de Deutsche Reichsbahn (DR) opnieuw in bedrijf gesteld. Hier eindigde in 1968 de roosterinzet bij opstelterrein Jerichow, aangezien in 1967/68 drie machines moesten worden uitgerangeerd. Het verkeersmuseum in Dresden nam vervolgens echter de 24 004 als niet-rijdend expositiestuk onder zijn hoede. Alleen de 24 009 bleef nog vier jaar langer onder stoom. Als reserve hospitaaltrein in Güsten en Stendal kreeg hij zelfs op 1 juli 1970 nog het volgens EDV correcte, maar toch wel wat merkwaardige nummer 37 1009 toegekend. Aangezien echter bij de EDV-hercodering de DR-voertuigen alleen de cijfers “0“ en “3-9“ als eerste teken voor stoomlocs was voorzien, moest ook de laatste machine uit serie 24 een nieuwe serieaanduiding (in dit geval serie 37) krijgen. In 1972 mocht hij dan, na verkoop aan de Eisenbahn-Kurier, naar de Bondsrepubliek vertrekken, waar hij tot de dag van vandaag behouden bleef. Al vanaf 24 september 1972 trok de nu weer 24 009 genoemde loc speciale treinen door de hele Bondsrepubliek. Na het verbod op stoomlocomotieven van de DB in 1977 kon de 24 009 in het hele land alleen nog op particuliere spoorwegen rijden. Maar toch kreeg hij toestemming om vanaf 1993 als eerste particuliere stoomlocomotief weer over de rails van de Deutsche Bahn te rijden. Na een aantal keuringen reed hij ten slotte tot 2007 in heel Duitsland voor speciale treinen. Sindsdien verblijft hij onder de hoede van de “Stiftung Dampflok 24 009“ in het voormalige opstelterrein Gelsenkirchen-Bismarck, waar hij wacht op betere tijden.